S

sec()

sec(Waarde1) Þ waarde

sec(Lijst1) Þ lijst

Geeft de secans van Waarde1 of geeft een lijst met de secansen van alle elementen in Lijst1.

Opmerking: het argument wordt geïnterpreteerd als een hoek in graden, decimale graden of radialen volgens de huidige hoekmodus-instelling. U kunt ¡G of Rgebruiken om de hoekmodus tijdelijk te onderdrukken.

In de hoekmodus Graden:

sec/()

sec/(Waarde1) Þ waarde

sec/(Lijst1) Þ lijst

Geeft de hoek waarvan de secans Waarde1 is of geeft een lijst met de inverse secans van elk element in Lijst1.

Opmerking: de uitkomst wordt in graden, decimale graden of radialen gegeven, volgens de ingestelde hoekmodus.

Opmerking: u kunt deze operator vanaf het toetsenbord van de computer invoeren door arcsec(...) in te typen.

In de hoekmodus Graden:

 

In de hoekmodus Decimale graden:

 

In de hoekmodus Radialen:

sech()

sech(Waarde1) Þ waarde

sech(Lijst1) Þ lijst

Geeft de secans hyperbolicus van Waarde1 of geeft een lijst met de secansen hyperbolicus van de elementen in Lijst1.

sech/()

sech/(Waarde1) Þ waarde

sech/ (Lijst1) Þ lijst

Geeft de inverse secans hyperbolicus van Waarde1 of geeft een lijst met de inverse secans hyperbolicus van elk element in Lijst1.

Opmerking: u kunt deze operator vanaf het toetsenbord van de computer invoeren door arcsech(...) in te typen.

In de hoekmodus Radialen en rechthoekige complexe opmaak:

Send 

Send exprOrString1 [, exprOrString2] ...

Programmeeropdracht: Verzendt een of meer TI-Innovator™ Hub opdrachten naar een aangesloten hub.

exprOrString moet een geldige TI-Innovator™ Hub opdracht zijn. Gewoonlijk bevat exprOrString een opdracht "SET ..." om een apparaat te besturen of een opdracht "READ ..." om gegevens op te vragen.

De argumenten worden na elkaar naar de hub verzonden.

Opmerking: U kunt de opdracht Send gebruiken binnen een door de gebruiker gedefinieerd programma, maar niet binnen een functie.

Opmerking: Zie ook Get  (hier), GetStr (hier), en eval() (hier).

Voorbeeld: Zet het blauwe element van de ingebouwde RGB LED 0,5 seconden aan.

Voorbeeld: Vraag de huidige waarde van de ingebouwde lichtniveau- sensor van de hub op. Een opdracht Get ​ haalt de waarde op en wijst deze toe aan de variabele lichtniveau.

Voorbeeld: Stuur een berekende frequentie naar de ingebouwde luidspreker van de hub. Gebruik de speciale variabele iostr.SendAns om de hubopdracht met de uitgewerkte uitdrukkun te tonen.

seq()

seq(Uitdr, Var, Laag, Hoog[, Stap])Þlijst

Verhoogt Var van Laag naar Hoog met een stapgrootte van Stap, werkt Uitdr uit en geeft de resultaten terug in een lijst. De oorspronkelijke inhoud van Var is er nog steeds nadat seq() is uitgevoerd.

De standaardwaarde voor Stap = 1.

Opmerking: Om een decimale benaderende uitkomst te forceren,

Rekenmachine: Druk op / ·.
Windows®: Druk op Ctrl+Enter.
Macintosh®: Druk op +Enter.
iPad®: Houd Enter ingedrukt en selecteer .

seqGen()

seqGen(Uitdr, Var, afhVar, {Var0, VarMax}[, LijstVanBeginTermen [, VarStap [, PlafondWaarde]]]) Þlijst

Genereert een lijst met termen voor de rij afhVar(Var)=Uitdr, als volgt: Verhoogt de onafhankelijke variabele Var van Var0 naar VarMax met VarStap, werkt afhVar(Var) uit voor overeenkomstige waarden van Var met behulp van de formule Uitdr en de LijstVanBeginTermen, en geeft de resultaten terug in een lijst.

seqGen(LijstOfStelselVanUitdr, Var, LijstVanAfhVars, {Var0, VarMax} [, MatrixVanBeginTermen [, VarStap [, PlafondWaarde]]]) Þmatrix

Genereert een matrix van termen voor een stelsel (of lijst) van rijen LijstVanAfhVars(Var)=LijstOfStelselVanUitdr, als volgt: Verhoogt de onafhankelijke variabele Var van Var0 naar VarMax met VarStap, werkt LijstVanAfhVars(Var) uit voor overeenkomstige waarden van Var met behulp van de formule LijstOfStelselUitdr en de MatrixVanBeginTermen, en geeft de resultaten terug in een lijst.

De oorspronkelijke inhoud van Var is ongewijzigd nadat seqGen() is uitgevoerd.

De standaardwaarde voor VarStap = 1.

Genereer de eerste 5 termen van de rij u(n) = u(n-1)2/2, waarbij u(1)=2 en VarStap=1.

 

Voorbeeld waarin Var0=2:

 

Stelsel van twee rijen:

Opmerking: De lege plaats (_) in de begintermenmatrix hierboven wordt gebruikt om aan te geven dat de beginterm voor u1(n) wordt berekend met behulp van de expliciete rijformule u1(n)=1/n.

seqn()

seqn(Uitdr(u, n [, LijstVanBeginTermen[, nMax [, PlafondWaarde]]])Þlijst

Genereert een lijst met termen voor een rij u(n)=Uitdr(u, n), als volgt: Verhoogt n van 1 tot nMax met 1, werkt u(n) uit voor overeenkomstige waarde van n met behulp van de formule Uitdr(u, n) en de LijstVanBeginTermen en geeft de resultaten terug in een lijst.

seqn(Uitdr(n [, nMax [, PlafondWaarde]])Þlijst

Genereert een lijst met termen voor een niet-recursieve rij u(n)=Uitdr(n) , als volgt: Verhoogt n van 1 tot nMax met 1, werkt u(n) uit voor overeenkomstige waarden van n met behulp van de formule Uitdr(n) en geeft de resultaten terug in een lijst.

Als nMax ontbreekt, dan wordt nMax ingesteld op 2500

Als nMax=0, dan wordt nMax ingesteld op 2500

Opmerking: seqn() roept seqGen( ) aan met n0=1 en nstap =1

Genereer de eerste 6 termen van de rij u(n) = u(n-1)2/2, waarbij u(1)=2.

setMode()

setMode(modeNaamGeheel getal, instellingGeheel getal) Þgeheel getal

setMode(lijst) Þlijst met gehele getallen

Alleen geldig binnen een functie of programma.

setMode(modeNaamGeheel getal, instellingGeheel getal) stelt de modus modeNaamGeheel getal tijdelijk in op de nieuwe instelling instellingGeheel getal, een geeft een geheel getal dat correspondeert met de oorspronkelijke instelling van die modus. De verandering is beperkt tot de duur van de uitvoering van het programma/de functie.

modeNaamGeheel getal specificeert welke modus u wilt instellen. Dit moet één van de gehele getallen voor modi in onderstaande tabel zijn.

instellingGeheel getal specificeert de nieuwe instelling voor de modus. Dit moet één van de gehele getallen voor instellingen in onderstaande tabel zijn, voor de specifieke modus die u instelt.

setMode(lijst) stelt u in staat meerdere instellingen te veranderen. lijst bevat paren van gehele getallen voor modi en instellingen. setMode(lijst) geeft een vergelijkbare lijst waarvan de paren gehele getallen de oorspronkelijke modi en instellingen representeren.

Als u alle modusinstellingen hebt opgeslagen met getMode(0) & var, dan kunt u setMode(var) gebruiken om die instellingen te herstellen tot de functie of het programma wordt afgesloten. Zie getMode(), hier.

Opmerking: de huidige modusinstellingen worden doorgegeven aan opgeroepen subroutines. Als een subroutine een modusinstelling verandert, dan gaat de modusverandering verloren als de besturing terugkeert naar de oproeproutine.

Opmerking bij het invoeren van het voorbeeld: Instructies over het invoeren van programma's met meerdere regels en functiedefinities vindt u in het hoofdstuk Rekenmachine van de handleiding van uw product.

Geef de benaderde waarde van p weer met behulp van de standaardinstelling voor Cijfers weergeven, en geef p vervolgens weer met een instelling van Vast2. Controleer om te zien of de standaardinstelling hersteld wordt nadat het programma is uitgevoerd.

Modus-naam

Modus nummer

Instellingsnummers

Cijfers weergeven

1

1=Drijvend, 2=Drijvend1, 3=Drijvend2, 4=Drijvend3, 5=Drijvend4, 6=Drijvend5, 7=Drijvend6, 8=Drijvend7, 9=Drijvend8, 10=Drijvend9, 11=Drijvend10, 12=Drijvend11, 13=Drijvend12, 14=Vast0, 15=Vast1, 16=Vast2, 17=Vast3, 18=Vast4, 19=Vast5, 20=Vast6, 21=Vast7, 22=Vast8, 23=Vast9, 24=Vast10, 25=Vast11, 26=Vast12

Hoek

2

1=Radialen, 2=Graden, 3=Decimale graden

Exponentiële opmaak

3

1=Normaal, 2=Wetenschappelijk, 3=Ingenieursnotatie

Reëel of complex

4

1=Reëel, 2=Rechthoekig, 3=Polair

Automatisch of benaderend

5

1=Automatisch, 2=Benaderend

Vectoropmaak

6

1=Rechthoekig, 2=Cilindrisch, 3=Bolvormig

Grondtal

7

1=Decimaal, 2=Hexadecimaal, 3=Binair

shift()

shift(Geheel getal1[,#Verschuivingen])Þgeheel getal

Verschuift de bits in een binair geheel getal. U kunt Geheel getal1 in elk grondtal invoeren; het wordt automatisch geconverteerd naar een 64-bits binaire vorm met een teken. Als de grootte van Geheel getal1 te groot is voor deze vorm, dan wordt een symmetrische modulo-bewerking gebruikt om het binnen het bereik te brengen. Zie voor meer informatie 4Base2,  hier.

Als #Verschuivingen positief is, dan is de verschuiving naar links. Als #Verschuivingen negatief is, dan is de verschuiving naar rechts. De standaardinstelling is L1 (één bit naar rechts verschuiven).

In een verschuiving naar rechts vervalt de meest rechtse bit en wordt 0 of 1 ingevoegd om overeen te komen met de meest linkse bit. In een verschuiving naar links vervalt de meest linkse bit en wordt 0 ingevoegd als de meest rechtse bit.

Bijvoorbeeld in een verschuiving naar rechts:

Elke bit schuift naar rechts.

0b0000000000000111101011000011010

Voegt 0 in als de meest linkse bit 0 is, of 1 als de meest linkse bit 1 is.

Dit levert op:

0b0000000000000011110101100001101-0

Het resultaat wordt weergegeven volgens de grondtal-modus. Nullen aan het begin worden niet weergegeven.

In de Bin-grondtalmodus:

 

In de Hex-grondtalmodus:

Belangrijk: om een binair of hexadecimaal getal in te voeren moet u altijd het prefix 0b of 0h gebruiken (nul, niet de letter O).

shift(Lijst1 [,#Verschuivingen])Þlijst

Geeft een kopie van Lijst1 die met #Verschuivingen elementen naar rechts of links is verschoven. Verandert Lijst1 niet.

Als #Verschuivingen positief is, dan is de verschuiving naar links. Als #Verschuivingen negatief is, dan is de verschuiving naar rechts. De standaardinstelling is L1 (één element naar rechts verschuiven).

Elementen die aan het begin of eind van lijst ingevoegd worden door de verschuiving, worden ingesteld op het symbool “undef”.

In de Dec-grondtalmodus:

shift(String1 [,#Verschuivingen])Þstring

Geeft een kopie van String1 die met #Verschuivingen tekens naar rechts of links is verschoven. Verandert String1 niet.

Als #Verschuivingen positief is, dan is de verschuiving naar links. Als #Verschuivingen negatief is, dan is de verschuiving naar rechts. De standaardinstelling is L1 (één teken naar rechts verschuiven).

Tekens die aan het begin of eind van string ingevoegd worden door de verschuiving, worden ingesteld op een spatie.

sign()

sign(Waarde1)Þwaarde

sign(Lijst1)Þlijst

sign(Matrix1)Þmatrix

Geeft, bij reële en complexe Waarde1, Waarde1 abs(Waarde1) wanneer Waarde1ƒ 0.

Geeft 1 als Waarde1 positief is.

Geeft L1 als Waarde1 negatief is.

sign(0) geeft 1 als de complexe opmaak-modus Reëel is; anders geeft hij zichzelf.

sign(0) representeert de eenheidscirkel in het complexe vlak.

Geeft bij een lijst of matrix de tekens van alle elementen.

 

Als de complexe opmaak-modus Reëel is:

simult()

simult(coëffMatrix, constVector[, Tol])Þmatrix

Geeft een kolomvector die de oplossingen voor een stelsel lineaire vergelijkingen bevat.

Opmerking: zie ook linSolve(), hier.

coëffMatrix moet een vierkante matrix zijn die de coëfficiënten van de vergelijkingen bevat.

constVector moet hetzelfde aantal rijen (dezelfde afmeting) als coëffMatrix hebben en de constanten bevatten.

Optioneel wordt elk matrixelement behandeld als nul als de absolute waarde ervan minder dan Tol is. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt als de matrix gegevens met een drijvende komma heeft, en geen symbolische variabelen bevat die geen waarde toegekend hebben gekregen. Anders wordt Tol genegeerd.

Als u de modus Automatisch of Benaderend instelt op Benaderend, dan worden berekeningen met behulp van de drijvende komma uitgevoerd.
Als Tol wordt weggelaten of niet wordt gebruikt, dan wordt de standaardtolerantie berekend als:
5EL14 ·max(dim(coëffMatrix)) ·rowNorm(coëffMatrix)

Los op naar x en y:

x + 2y = 1

3x + 4y = L1

De oplossing is x=L3 en y=2.

 

Los op:

ax + by = 1

cx + dy = 2

simult(coëffMatrix, constMatrix[, Tol])Þmatrix

Lost meerdere stelsels lineaire vergelijkingen op, waarbij elk stelsel dezelfde vergelijkingscoëfficiënten, maar verschillende constanten heeft.

Elke kolom in constMatrix moet de constanten voor een stelsel vergelijkingen bevatten. Elke kolom in de resulterende matrix bevat de oplossing voor het corresponderende stelsel.

Los op:

  x + 2y = 1

3x + 4y = L1

 

  x + 2y = 2

3x + 4y = L3

Voor het eerste stelsel: x=L3 en y=2. Voor het tweede stelsel: x=L7 en y=9/2.

sin()

sin(Waarde1)Þwaarde

sin(Lijst1)Þlijst

sin(Waarde1) geeft de sinus van het argument.

sin(Lijst1) geeft een lijst van de sinussen van alle elementen in Lijst1.

Opmerking: het argument wordt geïnterpreteerd als een hoek in graden, in decimale graden of in radialen, volgens de ingestelde hoekmodus. U kunt ¡,G of R gebruiken om de hoekmodusinstelling tijdelijk te onderdrukken.

In de hoekmodus Graden:

 

In de hoekmodus Decimale graden:

 

In de hoekmodus Radialen:

sin(vierkanteMatrix1)ÞvierkanteMatrix

Geeft de matrixsinus van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van de sinus van elk element. Zie voor informatie over de berekeningsmethode cos().

vierkanteMatrix1 moet diagonaliseerbaar zijn. Het resultaat bevat altijd getallen met een drijvende komma.

In de hoekmodus Radialen:

sin/()

sin/(Waarde1)Þwaarde

sin/(Lijst1)Þlijst

sin/(Waarde1) geeft de hoek waarvan de waarde Waarde1 is.

sin/(Lijst1) geeft een lijst van de inverse sinussen van elk element in Lijst1.

Opmerking: de uitkomst wordt in graden, decimale graden of radialen gegeven, volgens de ingestelde hoekmodus.

Opmerking: u kunt deze operator vanaf het toetsenbord van de computer invoeren door arcsin(...) in te typen.

In de hoekmodus Graden:

 

In de hoekmodus Decimale graden:

 

In de hoekmodus Radialen:

sin/(vierkanteMatrix1)ÞvierkanteMatrix

Geeft de inverse matrixsinus van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van de inverse sinus van elk element. Zie voor informatie over de berekeningsmethode cos().

vierkanteMatrix1 moet diagonaliseerbaar zijn. Het resultaat bevat altijd getallen met een drijvende komma.

In de hoekmodus Radialen en rechthoekige complexe opmaak-modus:

sinh()

sinh(Getal1)Þwaarde

sinh(Lijst1)Þlijst

sinh (Waarde1) geeft de sinus hyperbolicus van het argument.

sinh (Lijst1) geeft een lijst met de sinus hyperbolicus van elk element in Lijst1.

sinh(vierkanteMatrix1)ÞvierkanteMatrix

Geeft de matrixsinus hyperbolicus van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van de sinus hyperbolicus van elk element. Zie voor informatie over de berekeningsmethode cos().

vierkanteMatrix1 moet diagonaliseerbaar zijn. Het resultaat bevat altijd getallen met een drijvende komma.

In de hoekmodus Radialen:

sinh/()

sinh/(Waarde1)Þwaarde

sinh/(Lijst1)Þlijst

sinh/(Waarde1) geeft de inverse sinus hyperbolicus van het argument.

sinh/(Lijst1) geeft een lijst met de inverse sinus hyperbolicus van elk element in Lijst1.

Opmerking: u kunt deze operator vanaf het toetsenbord van de computer invoeren door arcsinh(...) in te typen.

sinh/(vierkanteMatrix1)ÞvierkanteMatrix

Geeft de inverse matrixsinus hyperbolicus van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van de inverse sinus hyperbolicus van elk element. Zie voor informatie over de berekeningsmethode cos().

vierkanteMatrix1 moet diagonaliseerbaar zijn. Het resultaat bevat altijd getallen met een drijvende komma.

In de hoekmodus Radialen:

SinReg

SinReg X, Y [, [Iteraties], [ Periode] [, Categorie, Opnemen] ]

Berekent de sinusoïde regressie op de lijsten X en Y. Een samenvatting van de resultaten wordt opgeslagen in de variabele stat.resultaten (hier).

Alle lijsten moeten gelijke afmetingen hebben, behalve Opnemen.

X en Y zijn lijsten met onafhankelijke en afhankelijke variabelen.

Iteraties is een waarde die het maximaal aantal keer (1 tot en met 16) specificeert dat een oplossing wordt geprobeerd. Als dit wordt weggelaten, wordt 8 gebruikt. Doorgaans leiden grotere waarden tot een hogere nauwkeurigheid maar een langere berekeningstijd, en andersom.

Periode specificeert een geschatte periode. Als deze wordt weggelaten, dan moet het verschil tussen waarden in X gelijk zijn en in volgorde. Als u Periode specificeert, kunnen de verschillen tussen x-waarden ongelijk zijn.

Categorie is een lijst met numerieke of tekst-categoriecodes voor de overeenkomstige X- en Y-gegevens..

Opnemen is een lijst met één of meer van de categoriecodes. Alleen de gegevens waarvan de categoriecode is opgenomen in deze lijst worden opgenomen in de berekening.

De uitvoer van SinReg is altijd in radialen, ongeacht de instelling van de hoekmodus.

Zie voor informatie over het effect van lege elementen in een lijst “Lege elementen” (hier).

 

Uitvoervariabele

Beschrijving

stat.RegEqn

Regressievergelijking: a·sin(bx+c)+d

stat.a, stat.b, stat.c, stat.d

Regressiecoëfficiënten

stat.Resid

Residuen uit de regressie

stat.XReg

Lijst van de gegevens in de gemodificeerde XLijst die feitelijk gebruikt worden in de regressie op basis van beperkingen van Freq, Categorielijst en Categorieën opnemen

stat.YReg

Lijst van gegevens in de gemodificeerde YLijst die feitelijk gebruikt worden in de regressie op basis van beperkingen van Freq, Categorielijst en Categorieën opnemen

stat.FreqReg

Lijst van frequenties die corresponderen met stat.XReg en stat.YReg

SortA

SortA Lijst1[, Lijst2] [, Lijst3] ...

SortA Vector1[, Vector2] [, Vector3] ...

Sorteert de elementen van het eerste argument in oplopende volgorde.

Als u extra argumenten opneemt, dan worden de elementen van elk daarvan gesorteerd, zodat de nieuwe posities overeenkomen met de nieuwe posities van de elementen in het eerste argument.

Alle argumenten moeten namen van lijsten of vectoren zijn. Alle argumenten moeten gelijke afmetingen hebben.

Lege elementen binnen het eerste argument worden onderaan geplaatst. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

SortD

SortD Lijst1[, Lijst2] [, Lijst3] ...

SortD Vector1[,Vector2] [,Vector3] ...

Identiek aan SortA, behalve dat SortD de elementen in aflopende volgorde sorteert.

Lege elementen binnen het eerste argument worden onderaan geplaatst. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

4Sphere

Vector 4Sphere

Opmerking: u kunt deze operator vanaf het toetsenbord van de computer invoeren door @>Sphere in te typen.

Geeft de rij- of de kolomvector in bolvorm weer [r ±q ±f].

Vector moet de afmeting 3 hebben en kan een rij- of een kolomvector zijn.

Opmerking: 4Sphere is een weergave-opmaakinstructie, geen conversiefunctie. U kunt dit commando alleen op het eind van een invoerregel gebruiken.

 

sqrt()

sqrt(Waarde1)Þwaarde

sqrt(Lijst1)Þlijst

Geeft de wortel van het argument.

Geeft bij een lijst de wortel van alle elementen in Lijst1.

Opmerking: zie ook Wortel-template, hier.

stat.results (stat.resultaten)

stat.results

Geeft resultaten van een statistische berekening weer.

De resultaten worden weergegeven als een serie naam-waarde-paren. De weergegeven specifieke namen zijn afhankelijk van de meest recent uitgewerkte statistiekfunctie of -commando.

U kunt een naam of waarde kopiëren en hem in andere locaties plakken.

 

Opmerking: vermijd het om variabelen te definiëren die dezelfde namen hebben als de variabelen die gebruikt worden bij statistische analyse. In bepaalde gevallen zou er dan een fout kunnen optreden. Variabelenamen die gebruikt worden voor statistische analyse staan in onderstaande tabel vermeld.

stat.a

stat.AdjR²

stat.b

stat.b0

stat.b1

stat.b2

stat.b3

stat.b4

stat.b5

stat.b6

stat.b7

stat.b8

stat.b9

stat.b10

stat.bList

stat.c²

stat.c

stat.CLower

stat.CLowerList

stat.CompList

stat.CompMatrix

stat.CookDist

stat.CUpper

stat.CUpperList

stat.d

stat.dfDenom

stat.dfBlock

stat.dfCol

stat.dfError

stat.dfInteract

stat.dfReg

stat.dfNumer

stat.dfRow

stat.DW

stat.e

stat.ExpMatrix

stat.F

stat.FBlock

stat.Fcol

stat.FInteract

stat.FreqReg

stat.Frow

stat.Leverage

stat.LowerPred

stat.LowerVal

stat.m

stat.MaxX

stat.MaxY

stat.ME

stat.MedianX

stat.MedianY

stat.MEPred

stat.MinX

stat.MinY

stat.MS

stat.MSBlock

stat.MSCol

stat.MSError

stat.MSInteract

stat.MSReg

stat.MSRow

stat.n

stat.Ç

stat.Ç1

stat.Ç2

stat.ÇDiff

stat.PList

stat.PVal

stat.PValBlock

stat.PValCol

stat.PValInteract

stat.PValRow

stat.Q1X

stat.Q1Y

stat.Q3X

stat.Q3Y

stat.r

stat.r²

stat.RegEqn

stat.Resid

stat.ResidTrans

stat.sx

stat.sy

stat.sx1

stat.sx2

stat.Gx

stat.G

stat.Gxy

stat.Gy

stat.G

stat.s

stat.SE

stat.SEList

stat.SEPred

stat.sResid

stat.SEslope

stat.sp

stat.SS

stat.SSBlock

stat.SSCol

stat.SSX

stat.SSY

stat.SSError

stat.SSInteract

stat.SSReg

stat.SSRow

stat.tList

stat.UpperPred

stat.UpperVal

stat.v

stat.v1

stat.v2

stat.vDiff

stat.vList

stat.XReg

stat.XVal

stat.XValList

stat.w

stat.y

stat.yList

stat.YReg

Opmerking: telkens wanneer de Lijsten & Spreadsheet-toepassing statistische resultaten berekent, kopieert deze de variabelen uit de “stat groep .” naar een groep “stat#.”, waarbij # een getal is dat automatisch toeneemt. Hierdoor kunt u eerdere resultaten behouden terwijl u meerdere berekeningen uitvoert.

stat.values

stat.values

Geeft een matrix met de waarden die berekend zijn voor de meest recent uitgewerkte statistiekfunctie of -commando.

In tegenstelling tot stat.results laat stat.values de namen die geassocieerd zijn met de waarden weg.

U kunt een waarde kopiëren en deze op andere locaties plakken.

Zie het voorbeeld stat.results.

stDevPop()

stDevPop(Lijst[, freqLijst])Þuitdrukking

Geeft de populatiestandaarddeviatie van de elementen in Lijst.

Elk element uit freqLijst telt het aantal malen dat het overeenkomstige element in Lijst achter elkaar voorkomt.

Opmerking: Lijst moet tenminste twee elementen hebben. Lege elementen worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

In de hoekmodus Radialen en de automatisch modus:

stDevPop(Matrix1[, freqMatrix])Þmatrix

Geeft een rijvector met de populatiestandaarddeviaties van de kolommen in Matrix1.

Elk element van freqMatrix telt het aantal opeenvolgende malen dat het overeenkomstige element voorkomt in Matrix1.

Opmerking: Matrix1 moet tenminste twee rijen hebben. Lege elementen worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

stDevSamp()

stDevSamp(Lijst[, freqLijst])Þuitdrukking

Geeft de steekproefstandaarddeviatie van de elementen in Lijst.

Elk element uit freqLijst telt het aantal malen dat het overeenkomstige element in Lijst achter elkaar voorkomt.

Opmerking: Lijst moet tenminste twee elementen hebben. Lege elementen worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

stDevSamp(Matrix1[, freqMatrix])Þmatrix

Geeft een rijvector met de steekproefstandaarddeviaties van de kolommen in Matrix1.

Elk element van freqMatrix telt het aantal opeenvolgende malen dat het overeenkomstige element voorkomt in Matrix1.

Opmerking: Matrix1 moet tenminste twee rijen hebben. Lege elementen worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

Stop

Stop

Programmeringscommando: beëindigt het programma.

Stop is niet toegestaan in functies.

Opmerking bij het invoeren van het voorbeeld: Instructies over het invoeren van programma's met meerdere regels en functiedefinities vindt u in het hoofdstuk Rekenmachine van de handleiding van uw product.

Store

 

 

string()

string(Uitdr)Þstring

Vereenvoudigt Uitdr en geeft het resultaat als een tekenreeks.

subMat()

subMat(Matrix1[, startRij] [, startKol] [, eindRij] [, eindKol]) Þmatrix

Geeft de gespecificeerde submatrix van Matrix1.

Standaardinstellingen: startRij=1, startKol=1, eindRij=laatste rij, eindKol=laatste kolom.

Sum (Sigma)

 

 

sum()

sum(Lijst[, Start[, Eind]])Þuitdrukking

Geeft de som van de elementen in Lijst.

Start en Eind zijn optioneel. Ze specificeren een bereik van elementen.

Elk leeg argument levert een leeg resultaat op. Lege elementen in Lijst worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

sum(Matrix1[, Start[, Eind]])Þmatrix

Geeft een rijvector met de sommen van de elementen in de kolommen van Matrix1.

Start en Eind zijn optioneel. Ze specificeren een bereik van rijen.

Elk leeg argument levert een leeg resultaat op. Lege elementen in Matrix1 worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

sumIf()

sumIf(Lijst,Criteria[, SomLijst])Þwaarde

Geeft de cumulatieve som van alle elementen in Lijst die voldoen aan de gespecificeerde Criteria. Optioneel kunt u een alternatieve lijst specificeren, somLijst, om de elementen te leveren die opgeteld moeten worden.

Lijst kan een uitdrukking, een lijst of een matrix zijn. SomLijst, indien gespecificeerd, moet dezelfde afmeting(en) hebben als Lijst.

Criteria kan zijn:

Een waarde, uitdrukking of tekenreeks. Bijvoorbeeld: 34 telt alleen die elementen in Lijst op die vereenvoudigd worden tot de waarde 34.
Een Booleaanse uitdrukking met het symbool ? als plaatsaanduiding voor elk element. Bijvoorbeeld, ?<10 telt alleen die elementen in Lijst op die kleiner zijn dan 10.

Als een Lijst-element voldoet aan de Criteria, dan wordt het element opgeteld bij de cumulatieve som. Als u somLijst opneemt, dan wordt in plaats daarvan het overeenkomstige element van somLijst bij de som opgeteld.

In de toepassing Lijsten & Spreadsheet kunt u een reeks cellen gebruiken op de plaats van Lijst en somLijst.

Lege elementen worden genegeerd. Voor meer informatie over lege elementen, zie hier.

Opmerking: zie ook countIf(), hier.

 

sumSeq()

 

 

system()

system(Waarde1 [, Waarde2 [, Waarde3 [, ...]]])

Geeft een stelsel vergelijkingen, in de vorm van een lijst. U kunt ook een stelsel creëren met behulp van een template.