Variabelen definiëren
Elk deel of kenmerk van een object of van een functie die binnen een toepassing gecreëerd is, kan als een variabele worden opgeslagen. Voorbeelden van kenmerken die variabelen kunnen worden, zijn:
• | Oppervlakte van een rechthoek |
• | Straal van een cirkel |
• | Waarde in een spreadsheetcel |
• | Inhoud van een rij of kolom in een spreadsheet |
• | Functie-uitdrukking |
Wanneer u een variabele creëert, wordt deze opgeslagen in het geheugen.
Variabelentypen
U kunt de gegevenstypen uit de volgende tabel opslaan als variabelen :
Gegevenstype |
Voorbeelden |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitdrukking |
2.54 |
1.25E6 |
2p |
xmin/10 |
2+3i |
(x-2)2 |
|
|
Lijst |
{2, 4, 6, 8} |
{1, 1, 2} |
{"rood", "blauw", "groen"} |
|||||
Matrix |
|
Deze kan worden ingevoerd als: [1,2,3;3,6,9] |
||||||
Tekenreeks |
"Hallo" |
"xmin/10" |
"Het antwoord is:" |
|||||
Functie, programma |
myfunc( arg ) |
ellips( x, y, r1, r2) |
||||||
Meting |
oppervlakte |
omtrek |
lengte |
helling |
hoek |