Variabelen creëren

Elk deel of kenmerk van een object dat, of functie die binnen een toepassing gecreëerd is, kan als een variabele worden opgeslagen. Voorbeelden van eigenschappen die variabelen kunnen worden zijn de oppervlakte van een rechthoek, de straal van een cirkel, de waarde in een cel van een spreadsheet of de inhoud van een rij of kolom, of een functie-uitdrukking. Wanneer u een variabele creëert, wordt deze opgeslagen in het geheugen.

Typen variabelen

U kunt de volgende gegevenstypen als variabelen opslaan:

Gegevenstype

Voorbeelden

Uitdrukking

2.54    1.25E6    2p    xmin/10    2+3i    (xN2)2    

Lijst

{2, 4, 6, 8}    {1, 1, 2}    {"rood", "blauw", "groen"}

Matrix

 Deze kan worden ingevoerd als: [1,2,3;3,6,9]

Tekenreeks

“Hallo”    “xmin/10”    “Het antwoord is:”

Functie, programma

myfunc( arg )    ellipse( x, y, r1, r2 )

Afmeting

oppervlakte, omtrek, lengte, helling, hoek

Wanneer u op klikt of op h op een rekenmachine drukt om de lijst met opgeslagen variabelen te openen, wordt het type aangegeven door een symbool.

Een variabele creëren uit een Rekenmachine-waarde

Dit voorbeeld laat zien hoe u een variabele kunt creëren met een rekenmachine. Voer de volgende stappen uit om een variabele met de naam num te creëren en de uitkomst van de uitdrukking 5+83 in die variabele op te slaan.

1. Typ op de invoerregel van de Rekenmachine de uitdrukking 5+8^3.

2. Druk op ¢ om de cursor uit te breiden naar de basisregel.

3. Druk op / h en typ de variabelenaam num.

Dit betekent: Bereken 5+83 en sla de uitkomst op als een variabele met de naam num.

4. Druk op ·.

Rekenmachine creëert de variabele num en slaat de uitkomst daarin op.

Een variabele in de computersoftware creëren

Gebruik de volgende afspraken als u een variabele in de computersoftware creëert. Als alternatieven voor het gebruik van & (opslaan) kunt u “:=” of het commando Define gebruiken. Alle formuleringen hieronder zijn hetzelfde:

5+83 & num

num := 5+83

Define num=5+83

De waarde van een variabele controleren

U kunt de waarde van een bestaande variabele controleren door de naam ervan in te voeren op de invoerregel van de Rekenmachine. Wanneer u de naam van een opgeslagen variabele typt, verschijnt deze vetgedrukt.

Op de invoerregel van de Rekenmachine typt u de variabelenaam num en drukt u op ·.

De waarde die het meest recent is opgeslagen in num wordt weergegeven als het resultaat.

Automatisch variabelen creëren in Grafieken & Meetkunde

In de Grafieken & Meetkunde-toepassingen worden functies die gedefinieerd zijn op de invoerregel automatisch opgeslagen als variabelen.

In dit voorbeeld is f1(x)=x3 een definitie van een variabele, waardoor deze kan worden weergegeven in andere toepassingen, bijvoorbeeld in een tabel in de Lijsten & Spreadsheet-toepassing.

Een variabele creëren uit een Grafieken & Meetkunde-waarde

1. Klik om de waarde te selecteren die u wilt opslaan als een variabele.

2. Klik op .
Rekenmachine: Druk op h.

De opties voor Variabelen worden weergegeven met Store Var gemarkeerd.

3. Druk op ·. VAR := verschijnt voor de geselecteerde waarde Dit is de standaardnaam.

4. Vervang de standaardnaam VAR door de variabelenaam die u aan de waarde wilt geven.
5. Wanneer u de variabelenaam heeft ingetypt, drukt u op ·.

De waarde wordt opgeslagen in die variabelenaam, en de opgeslagen waarde of de naam ervan verschijnt vetgedrukt om aan te geven dat het een opgeslagen waarde is.

Opmerking: u kunt ook een eindwaarde van een Grafieken & Meetkunde-as delen met andere toepassingen. Klik indien nodig op Acties, Eindwaarden assen weergeven/verbergen om de eindwaarden op de horizontale en verticale assen weer te geven. Klik op het getal voor een eindwaarde om dit te markeren in het invoerveld. Benoem de variabele en sla deze op voor gebruik in andere toepassingen, op één van de manieren die beschreven zijn onder stap 2.

Automatisch variabelen creëren in Lijsten & Spreadsheet

Door een lijst bovenaan een Lijsten & Spreadsheet-kolom te benoemen, wordt die waarde automatisch opgeslagen als een lijstvariabele. Deze variabele kan in andere toepassingen worden gebruikt, waaronder Gegevensverwerking & Statistiek.

Een variabele creëren uit een Lijsten & Spreadsheet-celwaarde

U kunt een celwaarde delen met andere toepassingen. Wanneer u een gedeelde cel in Lijsten & Spreadsheet definieert of ernaar verwijst, laat u de naam voorafgaan door een apostrof (‘).

1. Klik op de cel die u wilt delen.
2. Klik op om het menu Variabelen te openen.
Rekenmachine: Druk op h.

3. Selecteer Store Var.

Er wordt een formule ingevoegd in de cel met var als tijdelijke naam voor een variabelenaam.

4. Vervang de letters var door een naam voor de variabele en druk op ·.

De waarde is nu beschikbaar als variabele voor andere toepassingen binnen dezelfde opgave.

Opmerking: als er al een variabele met de door u gespecificeerde naam bestaat in de huidige opgave, geeft Lijsten & Spreadsheet een foutmelding weer.