Werken met opgaven

Net als een TI-Nspire™-document bestaat een PublishView™-document uit één of meer opgaven.

Opgaven worden gebruikt om de lay-out van een PublishView™-document te regelen, zodat u variabelen kunt isoleren. Als variabelen met dezelfde naam in meerdere opgaven worden gebruikt, kunnen deze variabelen verschillende waarden hebben. Om opgaven aan PublishView™-documenten toe te voegen, opent u het contextmenu van het blad of gebruikt u de opties van het menu Invoegen in de werkruimte Documenten. Houd de volgende richtlijnen in gedachten bij het toevoegen van opgaven:

Een nieuw PublishView™-document bevat standaard één opgave.
U kunt een opgave na elke bestaande opgave invoegen.
U kunt een opgave niet middenin een bestaande opgave invoegen.
Na de geselecteerde opgave wordt altijd een nieuwe opgave-afbreking ingevoegd.
Door een opgave-afbreking in te voegen, wordt er een lege ruimte onder de opgave-afbreking toegevoegd.
Een object tussen twee opgave-afbrekingen is onderdeel van de opgave boven de afbreking.
De laatste opgave bevat alle bladen en objecten onder de laatste opgave-afbreking.
Een opgave-afbreking is niet gebonden aan een object, hierdoor kunt u objecten binnen een opgave verplaatsen zonder dat de plaats van de opgave-afbreking wordt beïnvloed.

Een opgave toevoegen

Een opgave toevoegen aan een geopend PublishView™-document:

1. Klik met de rechtermuisknop op een willekeurige plaats op het blad en klik dan op Invoegen > Opgave.

De opgave wordt toegevoegd aan het document, onder eventuele bestaande opgaven. De opgave-afbreking zorgt voor een zichtbare scheidslijn tussen opgaven.

2. Om de opgave een naam te geven, markeert u de standaard tekst, typt u een naam en klikt u vervolgens buiten het tekstvak om de naam op te slaan.

De opgave-afbreking wordt opgeslagen.

Als een document meerdere opgaven heeft, gebruik dan de schuifbalk aan de rechterkant van het document om omhoog en omlaag door de opgaven te lopen.

Opgave-eindes beheren

Opgave-afbrekingen worden gebruikt om opgaven en sets variabelen van elkaar te scheiden.

Elke opgave heeft een opgave-afbreking.
Een opgave-afbreking wordt zichtbaar als er een opgave wordt toegevoegd aan een document.
Een opgave-afbreking wordt voorgesteld door een stippellijn met de naam van de opgave aan de linkerkant van het blad.
De naam van de opgave wordt standaard weergegeven als <Naam van opgave>. Markeer de standaardtekst om een nieuwe naam voor de opgave in te typen.
Namen van opgaven hoeven niet uniek te zijn. Twee opgaven kunnen dezelfde naam hebben.

Opgave-eindes verbergen en weergeven

U kunt ervoor kiezen om opgave-afbrekingen te verbergen of weer te geven in een PublishView™-document. Opgave-eindes worden standaard weergegeven.

1. Klik met de rechtermuisknop in een willekeurig leeg gebied van het document (buiten een object) om het contextmenu van het blad te openen.
2. Klik op Lay-out opties.

Het dialoogvenster Opties weergeven/verbergen wordt geopend.

Opmerking: U kunt ook klikken op Beeld > PublishView™ lay-out opties.

3. Deselecteer de optie Opgave-eindes weergeven om opgave-eindes in het document te verbergen. Selecteer de optie om terug te keren naar de standaardinstelling en de opgave-afbrekingen weer te geven.
4. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten.

Een opgave een andere naam geven

1. Klik op de bestaande naam van de opgave op de afbrekingslijn van de opgave.
2. Typ een nieuwe naam in voor de opgave.
3. Klik buiten het tekstvak om de nieuwe naam op te slaan.

Een opgave verwijderen

Om een opgave te verwijderen, voert u een van de volgende acties uit:

Selecteer het opgave-einde en klik op aan de rechterkant ervan.
Klik op Bewerken > Verwijderen.
Klik met de rechtermuisknop op het opgave-einde en klik op Verwijderen.
Selecteer het opgave-einde en druk op de toets Verwijderen of op Backspace.

Wanneer u een opgave verwijdert, worden alle objecten in de opgave verwijderd en wordt de ruimte tussen de geselecteerde opgave-afbreking en de volgende opgave verwijderd.