Bibliotheekobjecten gebruiken
Voordat u een bibliotheekvariabele, functie of programma gebruikt, moeten de volgende stappen uitgevoerd zijn:
|
•
|
Het object is gedefinieerd met het -commando, en het commando specificeert de LibPriv- of LibPub-eigenschap. |
|
•
|
Het object bevindt zich in de eerste opgave van een bibliotheekdocument. Het document moet in de speciale bibliotheekmap staan en moet voldoen aan de naamgevingsregels. |
|
•
|
Als u het object hebt gedefinieerd met de Programma-editor, dan is het opgeslagen via uit het menu van de Programma-editor. |
|
•
|
De bibliotheken zijn vernieuwd. |
De bibliotheken vernieuwen
|
▶
|
Vernieuw bibliotheken om de bibliotheekobjecten beschikbaar te maken voor uw documenten. |
|
-
|
Selecteer in het menu de optie . |
Rekenmachine: Druk op / b en selecteer .
Een openbaar bibliotheekobject gebruiken
|
1.
|
Vernieuw de bibliotheken. |
|
2.
|
Open de TI-Nspire™-toepassing waarin u de variabele, de functie of het programma wilt gebruiken. |
Opmerking: Alle toepassingen kunnen functies uitwerken, maar alleen de Rekenmachine- en Notitie-toepassingen kunnen programma's uitvoeren.
|
3.
|
Open de Catalogus en gebruik het bibliotheektabblad om het object op te zoeken en in te voegen. |
|
4.
|
Als er argumenten nodig zijn, typ deze dan binnen de haakjes. |
Een persoonlijk bibliotheekobject gebruiken
|
1.
|
Vernieuw de bibliotheken. |
|
2.
|
Open de TI-Nspire™-toepassing waarin u de variabele, de functie of het programma wilt gebruiken. |
Opmerking: Alle toepassingen kunnen functies uitwerken, maar alleen de Rekenmachine- en Notitie-toepassingen kunnen programma's uitvoeren.
|
3.
|
Typ de naam van het object, zoals lib1\func1(). |
In het geval van een functie of programma laat u de naam altijd volgen door haakjes. Druk op g p om het teken “\” te typen op de rekenmachine.
|
4.
|
Als er argumenten nodig zijn, typ deze dan binnen de haakjes. |