Omgevingsvariabelen instellen voor proxyservers

Als u een proxyserver gebruikt, moet u de omgevingsvariabelen instellen voordat u de TI-software kunt gebruiken (niet vereist voor enkelvoudige licenties).

De omgevingsvariabelen wijzen de proxyserver en de poort aan, zodat de licentie kan worden geactiveerd.

Omgevingsvariabelen instellen op Windows® 10

Volg deze stappen om de omgevingsvariabelen in te stellen voor Windows® 10.

1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem.

(Als u Windows® 7 of Windows Vista® gebruikt en navigeert vanaf het hoofdscherm van het configuratiescherm klikt u op Systeem en beveiliging > Systeem.)

Het dialoogvenster Systeemeigenschappen wordt geopend.

2. Klik op het tabblad Geavanceerde systeeminstellingen.
3. Klik op Omgevingsvariabelen.

Het dialoogvenster Omgevingsvariabelen wordt geopend.

4. Klik in het gebied voor Systeemvariabelen op Nieuw.

Het dialoogvenster Nieuwe systeemvariabele wordt geopend.

5. Typ TI.HttpsProxyin het veld Variabelenaam.
6. Typ in het Variabele waarde-veld <proxy IP address or host>:<proxy port>
7. Klik op OK om geopende dialoogvensters en het configuratiescherm te sluiten.

Omgevingsvariabelen instellen op een Mac®

Omgevingsvariabelen op een Mac® moeten worden gespecificeerd in het bestand environment.plist.

De variabelen moeten worden gespecificeerd met de volgende syntax:
TI.HttpsProxy=<proxy IP address or host>:<proxy port>

Bijvoorbeeld:
TI.HttpsProxy=www.proxyserver.com:8080

Zie voor meer informatie over het instellen van omgevingsvariabelen in het bestand environment.plist de documentatie van Apple®.