|
1.
|
Druk op y N om de CATALOGUS weer te geven. |
Opmerking: CHARACTER is altijd de eerste optie in de CATALOGUS.
|
|
|
2.
|
Druk op [enter] om het scherm CHARACTER weer te geven. |
Accenten verschijnen in de menu's aan de onderkant van het scherm.
|
|
|
•
|
Een speciaal teken selecteren: |
|
a)
|
Druk op |, ~, †, of } om het vakje naar het speciale teken te verplaatsen dat u wilt gebruiken in een bericht of tekststring. |
|
b)
|
Druk op [enter] om het teken op de bewerkingsregel te plaatsen. |
|
c)
|
Druk op |, ~, †, of } om het vakje naar Klaar te verplaatsen. |
|
d)
|
Druk op [enter] om de inhoud van de bewerkingsregel in het vorige scherm te plakken. |
-of-
|
•
|
Een accent toevoegen aan een teken: |
|
a)
|
Druk op de functietoets (^, _, `, a of b) onmiddellijk boven het accentteken om het te selecteren. De ALPHA-hoofdlettermodus is automatisch ingeschakeld. Om over te gaan op kleine letters drukt u op ƒ. |
|
b)
|
Druk op de toets van het alfabetteken waarop u een accent wilt plaatsen, bijvoorbeeld [A] (boven »). Het teken met het accent wordt weergegeven in de bewerkingsregel. |
|
c)
|
Druk op |, ~, †, of } om het vakje naar Klaar te verplaatsen. |
|
d)
|
Druk op [enter] om de inhoud van de bewerkingsregel in het vorige scherm te plakken. |
|